meest smalle lijst der vensterkozijnen teekende zich af door een lijn van sneeuw; — zelfs boven op den knop van den vlaggestok stapelden zich de vlokken tot een hoogen top.
De oude schuur, waarop men van uit de ramen der huiskamer het uitzicht had, was zóo besneeuwd, dat niemand kon zien, hoe ellendig en vervallen ze was. De kerkweg door de velden was geheel verdwenen, en het priëel in den tuin der pastorie boog diep ter aarde.
Alle wegen waren versperd en in de huizen verzamelden zich de bewoners in het hoekje van den haard, om dag aan dag te staren op dezelfde gezichten, rond te draaien in denzelfden engen kring van gedachten, waar de stroomingen der wereld niet binnendrongen.
Onder den invloed van het kalme eentonige leven, bij den vlammenden haard, welks gloed aan allen een gezond en vroolijk voorkomen verleende, doorstroomde hen een behagelijk gevoel van voldaanheid, tevredenheid en rust, gevoed door de tegenstelling der barre uitgestrektheid daarbuiten, met de beperkte huiselijke omgeving daarbinnen.
En wanneer 's avonds de lamp was ontstoken,