66
blauwachtigen glans van paarlemoer vertoonde, tot hem opsloeg. "Ik kom oogenblikkelijk, — wees niet boos, — zoo aanstonds." — En hiermee verwijderde ze zich, en trok de deur achter zich dicht.
Deze onrust was een ware plaag voor den armen predikant. Dat het bestier der huishouding haar geheel in beslag had genomen, toen de kinderen klein en het inkomen gering was, — dàt was natuurlijk. Maar nú, nu de twee dochters waren gehuwd en Johannes zich in Christiania bevond, was het pijnlijk, zijne vrouw steeds door het huis te zien loopen — bleek en vermoeid — zonder ooit tot rust te komen, in plaats van het "gezellig te maken" als hij zich in de huiskamer ophield.
Hij werd genoodzaakt ernstig met haar te spreken, en haar onder het oog te brengen, dat zij onvergeefiijk handelde, niet zoozeer uit een menschelijk dan wel uit een aesthetisch oogpunt. En ook Gods eigen woorden drukten der vrouwen op het hart, het betere deel te kiezen en niet, als Martha, op te gaan in materieële zorgen.
Zij schreide dikwijls, — maar niet in zijne tegenwoordigheid, en zij trachtte zich in alles