zag het alles vóor zich — het zou zoo gemakkelijk zijn het te maken, en Caroline kon het zoo goed gebruiken. Als zij dat dons eens verwarmde en luchtig uitspreidde, dan kon het dienstmeisje inmiddels het kussensloopje naaien op de machine, — als ze slechts even naar den zolder durfde gaan; — het was immers voor Caroline en voor den kleinen stakkerd, — die geen donzen kussentje had. 't Was, of hij hulpeloos en naakt vóor haar lag.
"Mijn God, Mina, wat zijt ge onrustig!" riep de predikant van zijn nieuwsblad opziende; "ik ben er zeker van, dat er weer het een of ander is, waarnaar gij wilt gaan kijken."
"Vergeef me, Daniël, ik wist heusch niet dat ik onrustig was. Het is maar, — ja, het doet me zoo leed, dat ik je stoor — maar het is Caroline — dat wil zeggen, Caroline's kleintje — wanneer dit komt, — begrijpt ge — denk eens, — dan is er géén donzen kussentje!"
"Géén donzen kussentje!" Hij lachte. „Moet ge nu ook al voor de ongeboren kinderen zorgen? Gij onverbeterlijke Martha!"
Bemoedigd door zijn lachen, legde ze het boek ter zij.