echtgenoote eene hulpe zou vinden op de wegen, die hij als herder eener gemeente moest bewandelen, en nog minder eene bondgenoote in den strijd, dien hij met de beste mannen van het land voerde tegen "de slechte tijden."
Hij gevoelde dikwijls — hij kon dit niet ontkennen — hoe zijne vrouw, zooals vandaag, hem naar beneden trok, hem afleidde van zijne ernstige, diepe overdenkingen, om hem te plagen en te vervolgen met nietigheden, die háar leven uitmaakten. En dikwijls bepeinsde hij,hoe geheel anders alles zou geweest zijn, indien hij een vrouw had gehuwd, die hem had kunnen volgen, die zijne gedachten had kunnen begrijpen, — en bewonderen, zoo klaar en zeker waar het wereldsche gedachten en zaken betrof; zoo overgevend en ootmoedig in de dingen Gods.
In zulke droomerijen was dominé Jürges, die na zijn huwelijk slechts weinig vrouwen van zijnen stand had ontmoet, in vergelijking met den tijd, toen hij kon kiezen, wie hij wilde, dikwijls verzonken. Maar het was niet eene bepaalde dame uit dien tijd, die hem in zijne gedachten voor den geest zweefde; hij paste de verschillende goede eigenschappen van vele dames bij elkaar,