Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/105

Deze pagina is gevalideerd

97

reeds heerschte dit dwaalbegrip. 't Is jammer voor den geweldigen rupseneter, die vooral gaarne ruige rupsen, welke door vele andere vogels versmaad worden, verorbert. Ook de rupsen van het koolwitje eet hij graag. Een sieraad voor den vogel is zijn prachtige waaierstaart, die trapsgewijze verlengd en zeer breed is, en het stemmig grijze manteltje past aardig aan bij de witte en bruine dwarsbanden der onderdeelen. Van de lichtgele pooten zijn twee teenen naar voren gekeerd, en zulke klimvoeten komen den vogel goed te pas, wanneer hij in het geboomte zijn voedselgebied, waar hij geen soortgenooten kan dulden, inspecteert. De jonge vogels zijn in het eerste jaar te kennen aan de zwartbruine, met roodbruine banden versierde, vederen der bovendeelen. Soms behoudt een koekoek ook op lateren leeftijd het roodbruine kleed.

We willen in het bosch nog een paar klimvogeltjes bezien. Eén er van kunnen we dikwijls in onze tuinen waarnemen. 't Is de Boomkruiper (Certhia brachydactyla Brehm), het Grijze Houtspechtje uit Holland, het Klampvogeltje uit Noord-Brabant, het Kieddermenneke uit Limburg en het Boomleuperken uit Twente.

Als muizen kruipen de kleine vogels dezer soort bij de boomstammen op en ook langs de takken, en hierbij dient de staart tot steun, die er dan, evenals de vederen der onderdeelen, dikwijls vuil en afgesleten uitziet. Met het gekromde priemvormige snaveltje weet het evenwel allerhande insecten uit schorsspleetjes en gaatjes weg te pikken, zoodat men goed doet, het kleintje maar zijn gang te laten gaan. Het wil evenwel niet gaarne bespied worden, want wanneer men het wil bekijken, begeeft