Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/109

Deze pagina is gevalideerd

101

kennen. Toch bespeuren we aan de trillingen van de zwarte veertjes, die ieder oog als een kring omsluiten, dat er onrust bij den uil is. We hebben nog net tijd de donkere lengtevlekken van borst en buik en de kleine, dicht bijeen geplaatste oorpluimpjes te bezien, voordat de lange vleugels, die in rust tot over den staart reiken, worden gespreid. Licht als een veertje en geheel geruischloos vliegt de uil heen, om weer elders een beschaduwd schuilhoekje te zoeken. Als de lucht betrekt, of wanneer de zon ter kimme neigt, zal de vogel weder als geduchte muizenverslinder optreden.

In het voorjaar kan men hier ook zijn nest vinden, doch veel werk maakt de uil er niet van. Een kom is slechts matig of niet aanwezig, en de drie of vier witte, bijna kogelronde eieren rusten op een bedje van gedroogd gras. De uilenkinderen blijven in het nest, totdat ze hunne vleugels kunnen gebruiken.

Wanneer we nu ook zoo een Ransuil, die ook wel Groote Katuil genoemd wordt, in het gezicht konden zien, zou dadelijk de kleur der oogen opvallen. Deze toch is oranje. De oorpluimpjes zijn aanmerkelijk langer en verder uiteen geplaatst, dan bij den Velduil, en de lengtevlekken van de onderdeelen zijn van smalle, donkere dwarsbanden doorsneden. Hij broedt minder veelvuldig bij ons, dan de Velduil, doch in den winter zien we hem, vooral in de duinstreken, dikwijls in verscheidene exemplaren bijeen. Zijn nest moet men in boomen zoeken.

Zie, daar zweeft een roofvogel boven het terrein, waar we den Velduil zagen heentrekken. Dat is stellig geen uil. Neen, we hebben daar in te zien een vogel, die