Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/141

Deze pagina is gevalideerd

133

wordt met den naam Colymbus septentrionalis L. of roodkeeligen Duiker. Maar van een rooden hals of keel bespeur je bij zoo'n jong dier niets.

Wie een gelukje heeft, ziet soms een voorwerp in het volkomen kleed, en dan bevindt zich een ruitvormige roestkleurige vlek aan den onderhals, waarnaar de soort haar Nederlandsche benaming verkregen heeft. Ook de Engelschen spreken van Red-throated Diver.

De overige onderdeelen van dezen volwassen Duiker zijn grootendeels wit, terwijl rug en vleugels één-kleurig zwartachtig zijn. En fraai grijs vindt men op kop en hals, terwijl het bovenste gedeelte van den hals tot aan de zijden van den krop keurig groenzwart is en versierd met witte lengtestrepen.

Zoo mooi zijn de jonge vogels nog niet. Vooreerst missen ze de keelversiering en verder zijn de bovendeelen als bezaaid met kleine, witachtige vlekken. Doch leelijk zijn ze ook niet.

Jammer, dat zoo'n vogel zich niet nauwkeurig wil laten bekijken, ook niet, al kom je met de beste bedoelingen. En al wil je er een schieten, om het voorwerp voor de eene of andere collectie te gebruiken, en er dan zelf meteen studie van te kunnen maken, dan is men daar niet een, twee, drie mee klaar. De jagers beweren, dat zoo'n vogel duikt, zoodra het geweer gericht wordt, om daarna op een heel andere plaats, wel 60 meter van de oorspronkelijke, weer boven te komen, en dan nog maar eventjes. En kon je nu maar vooraf bepalen, waar de duiker zoowat voor den dag zou komen, dan zou men met meer succes kunnen schieten. Doch men heeft alleen pech te verwachten.