Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/41

Deze pagina is gevalideerd

33

En hiermede hebben we kennis gemaakt met een mannelijk voorwerp in prachtkleed van den Grooten Zaagbek (Mergus merganses L.), die om zijne mooie ondervederen ook wel boterbuik wordt genoemd, en nog de plaatselijke namen draagt van roséwaard, duikergans en korporaal.

Het wijfje dezer soort is veel eenvoudiger gekleurd: kop en voorhals zijn roestkleurig, bovendeelen grijsbruin en onderdeelen eenvoudig wit. En zoo zijn ook gekleurd de wijfjes van den Middelsten Zaagbek (Mergus Serrator L.), waarvan de mannetjes veel overeenkomst hebben met die van de grootste soort, doch ze zijn dadelijk te kennen aan een witten halsring en aan krop en achterhals, die ros gekleurd zijn met zwarte vlekjes.

En wie goed acht heeft gegeven, zag straks uit den plas opvliegen een klein zaagbekje met veel wit en zwart op rug en borst. 't Was de kleinste soort Zaagbek, het Nonnetje (Mergus albellus L.), die ook Weeuwtje, Schelft en Gegeltje genoemd wordt. Het wijfje is vrijwel gelijk gekleurd als dat van de grootste en van de middelste soort.

De drie Zaagbekken zijn alle wintergasten, waarvan de middelste het meest en de kleinste verreweg het minst voorkomt bij ons.

Wie deze vogels in hun intieme leven wil leeren kennen, moet zich een reisje getroosten naar Noordelijk Europa. Als wintergasten zien we ze evenwel gaarne elk jaar terug bij ons. Ze vormen dan een sieraad op onze plassen en ook wel op de zee aan de kusten.