Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/45

Deze pagina is gevalideerd

37

 

XI.


Op bezoek bij de Regenfluiters.


Amerika heeft zijne regenmakers, wij hebben onze regenfluiters. Jammer, dat we ze in dagen van langdurige droogte niet kunnen gebieden voor een verkwikkend regenbuitje te zorgen, want die fluiters zijn vogels en nog wel schuwe en ongezeggelijke. Ze leven bij ons op de heidevelden en graslanden, als mede in de duinen en op de bij ebbe droogvallende schorren en zandvlakten. Men noemt ze Wulpen en plaatselijk ook wel Tuters, Slieten, Drupen, Alievogels enz.

Wilt ge ze zien? Ga dan maar mede, doch vergeet uw binocle niet en neem u voor, kalm en omzichtig te zijn, want anders zult ge er niet dicht genoeg bij kunnen komen.

Hoor, kie-loej! Dat is het geluid van den Grooten Wulp (Numenius arquata L.), en we hebben er reeds in te hooren een waarschuwingsteeken. We kunnen er zeker van zijn, dat ginds een troepje aan het voedselzoeken is, en dan hebben de vogels hunne wachten op post. Zoodra ze maar eenig onraad bemerken, wordt het „wacht u!" uitgeroepen, en klinkt een tweede signaal, dan kan men er zeker van zijn, dat de troep op de vleugels gaat en naar veiliger oord afdrijft. Jawel, daar gaan ze reeds heen, de groote vogels, en we kunnen ze op veel te grooten afstand voor goede beschouwing nakijken. Dan maar naar de duinen, waar we misschien een paar broedvogels kunnen zien, en waar we ons beter in bedekking kunnen begeven.