Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/58

Deze pagina is gevalideerd

50

vertoefde meermalen weken achter elkander op Texel, om de kemphanen op hunne tournooivelden te bespieden, en nacht en dag zat hij daartoe in een kuil, van zoden omlegd, „het hol van Selous" genoemd. Kearton was meermalen op dezelfde plaatsen met de camera werkzaam, en heeft menig interessant tooneeltje uit het liefdesleven der kemphanen gekiekt.

Sta eens zeer vroeg op, en begeef u naar zoo'n kampplaats. Maar daarbij moet vooraf een hol gemaakt zijn, waaruit men het terrein overzien kan door een paar kijkgaten, anders zijn de vogels te schuw.

Klaar? Wees dan stil! Zie naar de Oosterkim, waar de lucht zich langzamerhand rose kleurt, om straks de dagvorstin in gouden luister te laten opkomen. Nog is geen enkele vogel aanwezig op het platgetreden terrein. Maar hoor, daar suist wat door de lucht. Twee, drie mannetjes-kemphanen plaatsen zich op het veld, en weldra komen er meer. Ze zetten de lange kop- en kraagvederen wijd uit, en ze nemen geweldige houdingen aan. Met de koppen omlaag gebogen, rennen ze, de snavels horizontaal gericht houdende, op elkander toe, doch kwetsen doen ze mekaar niet. Zonderlinge vertooningen toch! Er zijn er nu wel zestien bij elkander, en alle verschillen ze in vederkleed. De variaties zitten vooral in de verlengde veeren van kop en hals, die bij den een mooi bruin, bij een ander weer wit, bij een derde fraai staalblauw zijn, en verder ziet men allerlei nuances en schakeeringen. De aangezichten der mannetjes zijn bezaaid met kleine, gele wratjes, die aan parasieten denken doen. Wonderlijk is het, dat na den broedtijd wratjes en lange veeren weer verdwijnen, en dat dan de vogels alle gelijk