Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/63

Deze pagina is gevalideerd

55

niet. Stellig gevoelt hij het, dat de menschen hem een goed hart toedragen, want hij zingt voort, wanneer hij door menschelijke oogen bespied wordt, en zijn nestje bouwt hij onder ieders bereik. Toch worden er nog van deze lieve zangertjes opgevangen.

Is dus de Nachtegaal des zomers bij ons de Zangkoning, we hebben ook een Winterkoning. Juist, zoo is zijn naam, al noemt men hem ook gaarne „Klein Jantje", daar hij de kleinste van onze vogels is.

Het Winterkoninkje (Troglodytes troglodytus L.) verdient wel dubbel den koningsnaam, want dit Duimpje blijft bij ons, al giert de sneeuwjacht en al stollen de stroomen. En als bijna alle woudstemmen zwijgen, dan nog laat „Klein Jantje" zijn tamelijk luiden zang hooren. Zoo streng kan de ijsvorstin niet regeeren, of het kleine dier inspecteert stammen en takken en de scherpziende oogjes ontdekken telkens weer vlindereitjes, die gemakkelijk met het elstvormige snaveltje voor den dag gehaald worden. Zoo ook mag de boschbaas het diertje als koning beschouwen, want nuttiger vogeltje leeft er des winters bij ons niet. Laat de boer er dan voor zorgen, dat hij elken winter een hoop takkenbosschen of hakhout in het bosch laat, waarin het vogeltje voldoende schuilhoekjes kan vinden. Dan ook zal het daar in het voorjaar eerst zijn speelnesten bouwen, om later het kogelvormig nest, dat slechts van een klein vlieggat voorzien is, gereed te maken. Daarin worden wel tien eitjes, net witte erwten, gelegd. Ook dan zingt „Klein Jantje", maar men hoort het gezang minder, omdat het verloren gaat tusschen de luide stemmen van zoovele zangers, die den winter elders doorbachten.