Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/81

Deze pagina is gevalideerd

73

neer ze eens een voorwerp missen. Schiet men, zoodra de vogel opvliegt, dan is de trefkans al zeer klein, en wacht men even te lang, dan is de vogel te ver weg. De vlieglijn doet denken aan een bliksemstraal, waarvan de zigzagjes al korter worden, om plotseling geheel te eindigen. En dat eindigen is je moment, hetwelk de ware snippenjager gevoelt, en de poedelaar niet weet te bepalen.

Niet alle jachtvelden leveren goed snippenterrein op. Vochtige, drassige weiden zijn geliefkoosde verblijfplaatsen voor deze vogels. En vrij plotseling komen ze er aan. Want ze trekken des nachts en bij dag zitten ze gedrukt tegen den bodem, waar ze door de bedekkende kleuren niet spoedig in het oog vallen. Zoo vindt de jager soms heden geen enkele snip op het veld, om er morgen de prachtigste jacht te kunnen maken. Zulke stonden kan hij hebben in Augustus en September, wanneer de watersnip in groote menigte doortrekt en vertoeft. Slechts enkele voorwerpen blijven overwinteren.

In het voorjaar trekken de snippen terug naar hare Noorderlijker gelegen broedplaatsen. Ze toeven dan bij ons slechts kort, omdat ze spoedig willen zijn op de plaats waar ze het levenslicht zagen, en waar het lieven haar wacht. Maar ook dan blijven enkele paren hier achter, om nest te maken op veenachtige gronden en in natte duinpannen. Einde April of begin Mei kan men dan daar een eigenaardig blatend geluid vernemen. 't Komt uit de hoogte, en de mannelijke watersnip is de voortbrenger er van. Speurt uw oog hem, dan ziet ge, dat de vogel zich hoog in de lucht verheft, om plotseling met uitgebreiden staart en gekromde vleugels verscheidene