Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/101

Deze pagina is niet proefgelezen

97

't begin der eeuw hutten-kolonies ontstaan in Brabant, Utrecht, Gelderland, Overijssel en Friesland, maar op de Veluwe wel 't meest. In 'toosten van 't land kozen deze moderne outlaw's bij voorkeur een plek daar waar de grenzen van nog onverdeelde marken in elkaar liepen en de sinds eeuwen verbreedde karre-wegen over de hei strooken onbebouwd land boden: instinktmatig zochten zij op die eilanden van oude minder scherp omlijnde eigendomsvormen te midden der maatschappij van gevestigd privaatbezit Naar zulk een kolonie stroomde dan "slecht volk" en arme verschoppelingen samen en de nederzetting groeide soms aan tot een paar honderd personen. Een hut was in een dag gebouwd, met wanden van takken en leem of plaggen al naar de bodem, en een deur van gevlochten eikentwijgen; vensters ontbraken; een opening in het dak diende tot schoorsteen; wanden, huisraad en bewoners, alles zag zwart van rook. Op sommige plaatsen wonnen de hutbewoners den kost als daglooners bij den boer, die gaarne dit proletariaat dat de laagst denkbare levens-eischen stelde zag komen en den groei der kolonie aanmoedigde. In andere streken b.v. in de buurt van Heerde en Wapenveld, werkten zij in papierfabrieken of op calicotweverijen voor een dagloon van ƒ 0.40 à 0.50. Anderen leefden van de aardappelen die zij teelden, ook verkochten zij heide-bezems en honing; florissante kolonies bezaten zelfs vee, vooral schapen. Zoo'n hutbewoner betaalde belasting noch huur en in zeker opzicht is het waar wat de beschrijver van een dier kolonies beweert, n.l. dat de hutbewoner beter uit was dan "de geringe man in de steden".[1] Maar dit


  1. Tijdschrift voor, enz. "Hoenderlo," Deel II.