Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/112

Deze pagina is niet proefgelezen

108

gekonstateerd, dat de meeste arbeiders "zelfs onbekwaam voor sjouwen zijn"; slapheid van handen, matheid des lichaams, traagheid in 't arbeiden en een onverschilligheid, die alle vermogens ondermijnt, worden de karakteristieke trekken genoemd van den Ned. proletariër.[1]

Te zwak voor zwaren lichamelijken, waren zij natuurlijk even weinig geschikt voor allen arbeid, die oplettendheid en intelligentie vorderde. Een rapport in '68 door de Engelsche regeering uitgegeven over "Technical or industrial education" in verschillende landen, noemt de Ned. arbeiders "groote jeneverdrinkers, slecht gevoed, zwak van gestel, totaal onkundig en verwonderlijk onhandig in 't behandelen van alle gereedschap, waarmee zij van der jeugd af aan niet gewend waren." Verder worden zij genoemd "ongeveer de slechtst onderwezenen en opgeleidden van geheel westelijk Europa, traag en loom, als de waters die kruipen door hun polders."

Toen de beginnende kapitalistische ontwikkeling in de zestiger jaren voor de uitvoering van groote werken behoefte kreeg aan een technisch intellekt en een geschoold proletariaat, ontbraken beide,

In het voorloopig verslag over den bouw der staatsspoorwegen (1860) wordt opgemerkt, dat, "werd het regeeringsplan zooals het was ontworpen ten uitvoer gebracht, een voldoend getal bekwame Ned. ingenieurs voor den bouw van spoorwegen niet te vinden zou zijn."[2] Engelschen legden de eerste spoorwegen aan, bouwden en beheerden de gas-inrichtingen. De vreemde ingenieurs brachten hun eigen monteurs en opzichters


  1. Zijn wij praktische philantropen, bl. 28.
  2. Van Welderen Rengers, Parlementaire Geschiedenis, bl. 203.