109
mede; Hollanders waren alleen te gebruiken voor 't grove werk.
Sedert vele jaren hadden Duitsche werkbazen zich in de steden gevestigd; Duitsche gezellen zochten en vonden overal werk. De beter betaalde arbeid in fabrieken, de opzichtersbaantjes enz., vielen aan vreemden ten deel; als een bijzonderheid vermeldt Lastdrager, dat het de Leidsche katoendrukkerij gelukt was uitsluitend met inlandsche werklieden te werken. Noorsche en Deensche zeelieden bemanden de vloot; waarlijk, de Ned. werkman was een paria in eigen land geworden.
De tijdgenooten verwonderden zich, dat duizende vreemdelingen een middel van bestaan vonden in een land van kronisch gebrek aan werk voor den inheemschen arbeider. Maar tusschen die verschijnselen bestond het verband van oorzaak en gevolg. De kronische werkeloosheid had een groot deel der arbeidersklasse gedegradeerd tot paupers, en voor de overigen de loonen verlaagd tot onder het minimum, noodig tot volle reproduktie hunner lichamelijke en geestelijke vermogens. Elk geslacht zonk dieper in wezenlooze stompzinnigheid en fysieke apathie. Deze ontaarding duurde driekwart eeuw lang. Toen de gebrekkige aanpassing van het moderne leven in Nederland begon en de invoering van enkele typisch-moderne bedrijven noodzakelijk maakte, bezat het inlandsch proletariaat den graad van oplettendheid en intelligentie niet die deze bedrijven vereischten. Het was onbruikbaar geworden, als een verroest instrument. Voor de noodzakelijke bedrijven, als spoorwegen, gasfabrieken enz., hielp men zich, zagen wij, met vreemdelingen. Van andere bedrijven, b.v. van de metaal-industrie, werd de ontwikkeling hierdoor waarschijnlijk zeer tegengehouden. Alleen