117
maatschappelijk-geestelijke atmosfeer van een tijd.
Wanneer, wat we met één woord willen noemen, de vooruitgang, stokt, dan valt de stilte. De dampkring wordt loom. Waar bleef de reinigende wind van den klassenstrijd? Waar bleven de frissche loten eener zich steeds verjongende kultuur? Waar bleef het ge. slacht van uitmuntende geesten en groote karakters Het leven verschrompelt als afgevallen blad.
Zoo ging het in Italië aan het einde der middeneeuwen, zoo later in Vlaanderen, zoo in Nederland aan het einde der achttiende eeuw. Het geproduceerde nam niet toe, maar af; produktie noch vervoer, zagen wij, maakten noemenswaard gebruik van de nieuwe wegen, die de zoo snel toenemende beheersching der natuur baande. De manufaktuur ging terug tot handwerk; de groot- tot kleinhandel; de visscherij, oudste Hollandsche kunst, bleef onbewegelijk vastgeroest in oud gerei en oude methoden, ruim een eeuw lang.
In het begin der negentiende eeuw was er in Nederland geen enkele klasse, die zich voelde's n, geen klasse waar nieuwe begeerten in brandden, waarvoor zij ijden wilde, geen kla die hoopte en moedig was, Het industrie-kapitaal was ongeveer nihil. Het handels-kapitaal uit traditie politiek vrijzinnig, was uit diezelfde traditie ekonomisch-reaktionair. Het geldkapitaal vertegenwoordigde, tot na '48, het Nederlandsch kapitalisme; het slokte alle andere vormen van kapitalisme op; en dik en rond, lag het neer met Wagners woord op de vette lippen: "Ich liege und besitze, lass mich schlafen."
Had de bourgeoisie hier niet in zich de stof tot een revolutionaire klasse, het proletariaat had dit nog minder. Elders waren industrieële bourgeoisie en proletariaat