Pagina:KapitaalEnArbeidinNederlandDeel1HRH2ndEd.djvu/124

Deze pagina is niet proefgelezen

120

landen is het midden der 19de eeuw de revolutionaire tijd der kleine burgerij geweest, de tijd waarin zij in verbond met de arbeiders, streed voor demokratische hervormingen en somtijds met de arbeiders geheel eenswillig scheen. In Nederland komt het eerst veel later tot een samengaan van het demokratisch gezinde deel der kleine burgerij met de arbeiders in den strijd voor politieke rechten. Van eene politiek-demokratische beweging der kleine burgerij, hetzij vóór 48 tegen de ar stokratie, of er na tegen de heerschappij der bourgeoisie gericht, was toen in ons land geen sprake. Wel kwam de kleine burgerij met de bourgeoisie in konflikt, maar uitsluitend op een terrein, waar de bourgeoisie van huis uit (tot den tijd dat zij, voor de arbeidersbeweging bevreesd, rechtsomkeerd maakte) tegenover de kleine burgerij den historischen vooruitgang vertegenwoordigde. Bedoeld wordt het terrein van den godsdienst en zijn rol in het staatkundig leven.

Langs de agitatie der afgescheidenen,[1] de Aprilbeweging en den schoolstrijd, loopt de lijn van de


  1. In de twintiger jaren hadden reeds kerkelijke twisten gedreigd, maar de Belgische opstand hield het uitbreken ervan tegen. In 1833–'34 kwamen verschillende predikanten, waaronder H. P. Scholten, de Cock van Ulrum en A. Brummelkamp van Hattem de meest bekende zijn, in botsing met hun kerkbestuur wegens theologische verschilpunten (uitlegging van de kerkelijke reglementen, al dan niet verplichtte opgave van gezangen, enz.) Zij werden alle door de kerkelijke autoriteiten geschorst of afgezet. Onder de arme lieden trokken zeer velen voor de veroordeelde predikanten heftig partij. De Cock met zijn volgelingen maakten zich in '35 van het kerkgebouw te Ulrum met geweld meester: daar werd de eerste onafhankelijke gemeente gesticht; weldra volgden Middelstum, Uithuistermeden, Groningen, enz. In '38 kwam de vereeniging dezer gemeenten in in kerkgenootschap tot stand, dat beweerde de voortzetting der Ned. Herv. Kerk te wezen. Intusschen was de regeering, op verzoek der Synode, tegen de "scheurmakers" zeer ruw opgetreden, op vele plaatsen werden hunne bijeenkomsten met geweld uiteen gejaagd en de schuldigen met inkwartiering gestraft. Na eenige jaren van vervolging, verkregen de afgescheidenen vrijheid van godsdienst-oefening, maar moesten alle aanspraken op naam, bezittingen enz. der Ned. Hervormde kerk opgeven.