135
Maar zonder verandering in de konstitutie was het voor de oppositie onmogelijk macht te veroveren in den staat. Tot 1844 toe, waren de Staten-Generaal meer vooruitstrevend dan de regeering: sedert dat jaar, het jaar van het voorstel tot grondwetsherziening, in de Tweede Kamer door Thorbecke en acht andere leden der Kamer vergeefs gedaan, werd de reaktionaire meerderheid in de Staten-Generaal al sterker. De "hoogere klassen", d.w.z. de regeerende fraktie der bourgeoisie en het groot-grondbezit, gebruikten hun overmacht in de Provinciale Staten om vertegenwoordigers van hun richting in de Eerste en Tweede Kamer te kiezen. De leden der gemeenteraden werden gekozen voor het leven. Om zelve aan de regeering te komen, moest de middelklasse bewerken, dat de kieskolleges en dubbel-getrapte verkiezingen door rechtstreeksche, liefst met hoogen census, werden vervangen. "Rechtstreeksche verkiezingen" werd haar leus; haar geestelijke leider, Thorbecke, tot '41 nog vóór getrapte gezind, schreef deze "buitenlandsche nieuwigheid" als hoofdpunt in zijn program. Het Handelsblad pleitte, sedert 1844, voor grondwetsherziening; de Arnhemsche Courant, de Spectator en de talrijke weekblaadjes, spotschriften en pamfletten der oppositie maakten grondwetsherziening om te komen tot rechtstreeksche verkiezingen voor de Tweede Kamer en een verantwoordelijk homogeen ministerie, tot het groote woord, dat "bezuiniging van al het overtollige"[1] beteekende. In Amsterdam organiseerden de liberalen zich tot een kiesvereeniging, de Amstelsocieteite, die trachtte zich van het kiezers-kollegie meester te maken. De toenemende armoede en het gevoel van
- ↑ de Bosch Kemper, a.v., IV.