137
liberaal protestantisme hun leiding te aanvaarden, onder dezelfde banier zich te scharen, die het verachtelijk had bespot. Sedert dien tijd, sterk door den moreelen steun van "het volk achter de kiezers" dat zij opzweepten tot anti-papisme, dat zij bleven opzweepen tot den schoolstrijd, maakte zij handig gebruik van de politieke onmondigheid der kleine burgerij om deze in de strikken hunner konsekwente redeneeringen te verwarren. Door haar straffe organisatie, haar pers, haar hooger en lager onderwijs verbreedde zij haar basis meer en meer, en groeide rustig en vol zelfvertrouwen verder, tot den tijd dat de arbeidersbeweging ten tooneele verscheen en deze nieuwe tegenstander haar dwong tot nieuwe demagogische kunstgrepen en een nieuwe taktiek.
Aan den wieg der anti-revolutionaire partij stond de Juli-omwenteling van '30. Als de fee in het sprookje gaf zij haar een geschenk mee voor haar leven; dat was de "haat aan het liberalismus." De Juli-dagen wekten in Groen van Prinsterer het besef van "het demonische der revolutie." Als hun gevolg zag hij "de triomf van het liberalisme" d w.z. de triomf der bourgeoisie. Het reaktionair groot-grondbezit en de kleine burgerij hadden den haat tegen de bourgeoisie en het liberalisme gemeen. Zij voelden weggeveegd te zullen worden, wanneer de ekonomische en politieke konsekwenties der groote omwenteling tot volle ontwikkeling kwamen, weggeveegd met hun instellingen, hun zeden en hun ideologie. Zij begrepen dat industrie en natuurwetenschap als rossen voor den triomfwagen der bourgeoisie gespannen, deze zouden voorttrekken waar zij zelf niet begeerde te gaan, maar waar zij onherroepelijk moest komen. Radikalisme, socialisme, communisme, panteïsme, deze noemde Groen