143
de gemoedelijkheid en de poverheid der samenleving, het produkt der ontnuchtering na den roes van het nationalisme geweest. Maar hij hield nog vast aan de verwachting van het liberalisme, verontschuldigde het om zijn jeugd. Voor de beste kunstenaars van een volgend geslacht was ook die verwachting vervlogen. Zij zagen het liberalisme verdorren eer het gerijpt was, zij voelden het leven haast even klein en knellend gebleven. Zij proefden de ontnuchtering wrang, zij voelden de kleinheid striemender dan hun voorgangers, want het liberalisme vervulde nu heel het openbare leven en alles was plat en dor. Een groote onvoldaanheid kwam over hen; kunst en maatschappelijk leven schenen elkaar vijandig te zijn. Maar de tijd voor den triomf van het individualisme was nog niet gekomen; Huet, Multatuli, van Vloten: of zij bleven of zwierven, zij droegen het vaderland in hun hart. Hieraan leden zij. De kleinheid verbitterde hun leven, brak hun loopbaan, vergiftigde hun gemoed. De jaren tusschen 1860 en 80 zijn voor de beste geesten harde en bittere jaren om te doorleven geweest. Geen hunner aspiraties vond steun in de nationale werkelijkheid. Zij zagen een zelfgenoegzame bourgeoisie grasduinend naar hartelust in Nederland, een onbewogen vlak van banaliteit en middelmatigheid overal en geen krachten opkomend er tegen. In deze omstandigheden grepen zij naar fantastischen steun. Huet, die, van het liberalisme afvallig geworden, hem zocht in Oranje, noemde de dagen van '30 schooner dan die van '43 of '74 om de naïviteit van hun enthousiasme en wenschte ze terug. Maar Huet had ongelijk en '30 was niet beter dan '70, en al waren zij, die toen leefden, gelukkiger in hunne verblinding dan