176
wat in Engeland wordt ingevoerd komt uit Nederland. Door de hooge prijzen der grondstof, door een Amerikaansche combinatie, evenals de te verzenden hoeveelheden, wekelijks vastgesteld, en de onmogelijkheid, dank zij felle konkurrentie, den prijs van het produkt te verhoogen in overeenstemming met de stijging der grondstoffen, vindt op dit oogenblik snelle concentratie van bedrijf plaats en komt de margarine-industrie in handen van enkele groot-kapitalisten.[1]
Behalve de landbouw, hief de vreemde konkurrentie nog een ander oud inheemsch bedrijf, ofschoon op geheel andere wijze, uit zijn verval op en dwong het, methoden en werktuigen te moderniseeren. Met de visscherij was het hier, sedert het einde der achttiende eeuw, maar treurig gesteld geweest. Het bedrijf werd een goede veertig jaar geleden nog geheel op dezelfde manier uitgeoefend als anderhalve eeuw vroeger. In overeenstemming met die achterlijkheid, bestond een menigte van wettelijke bepalingen die alles in dit bedrijf reglementeerden: een overblijfsel uit de dagen der manufaktuur. Deze wettelijke belemmeringen verdwenen in 1857. De zestiger jaren brachten verscheidene veranderingen in de bedrijfwijze. Nederland, in vroeger eeuwen ook op dit gebied voorgangster, moest nu bij vreemden in de leer gaan. Van de Franschen namen wij over een verbeterden vorm van logger, van de Noren en Engelschen deugdelijker want en netten (vervanging van hennep door katoen). Sedert dien tijd ontwikkelde het visscherij-bedrijf zich gestadig, een geslacht van kapitalisten kwam op, en het aantal proletariërs, die met dezen gevaarlijken en harden arbeid
- ↑ Jaarverslag, enz. bl. 177.