185
zij niet hadden vermoed. Het middelbaar en hooger onderwijs werd pasklaar gemaakt voor het moderne leven; de kinderen der bourgeoisie kregen, wel een oppervlakkige en dikwijls onverteerde kennis, maar toch een notie van de wetten der natuur en den samenhang der verschijnselen. De technische wetenschappen kwamen beter tot hun recht. Datzelfde Nederland, dat in de zestiger jaren vreemde ingenieurs noodig had voor zijn vervoermiddelen en verlichting, zond nog voor het einde der eeuw zijn eigen technici over de wereld uit, naar Transvaal voor den spoorwegbouw, naar Spanje voor de mijnen, naar Chili en Argentinië voor den aanleg van dokken en havens. En de Nederlandsche bourgeoisie, trotsch op haar koloniën, haar rijkdommen, haar handelsverkeer, voelde zich den kam zwellen van zelfingenomenheid en redekavelde met voldoening over "de wedergeboorte der nationale energie".
Maar het opkomend grootkapitalisme, zijn sporen over het land, in de steden, in de lichamen en de geesten, had nog andere gevolgen. Een mist scheen op te trekken, en verbanden tusschen menschen en dingen die lang onzichtbaar waren geweest, werden klaar. De spraak van dichters en wijsgeeren, die dof en onbegrijpelijk had geklonken, kreeg een nieuwen zin. Oogen zagen en doordrongen ongeweten schoonheden en diepten in de natuur en de natuur van den mensch. Schooner kunst dan in lange tijden werd in Holland geboren. De maatschappelijke wereld die de kunstenaars omgaf en hen, zonder dat zij 't wisten, wekte, was niet liefelijk of schoon en zij vluchtten uit haar tot hun eigen hart of tot de natuur. De schilderkunst—de geliefkoosd nationale, zich nog in de diepste jaren van verval