194
een nieuw evangelie, dan als de heldere en vaste uitdrukking van wat eigen omgeving hun leerde. De hoofdnadruk der propaganda viel, naarmate de jaren verstreken en de socialistische beweging schijnbaar sterker werd, steeds meer, ten slotte bijna uitsluitend, op het einddoel; de "afschaffing van het privaat bezit." De innerlijke grond waarom iedere beginnende arbeidersbeweging hiertoe overhelt is gemakkelijk te verstaan. Juist haar zwakheid en gemis aan hechte organisatie, maakt het voor haar noodig zich te voeden en op te beuren met hopen; onafgebroken de oogen te richten naar ideaal. Een nuchter en precies onderzoek van den weg, van onbeklimbaar schijnende moeilijkheden en onvermijdelijke terugvallen, zou de beweging verslappen, de strijders te moedeloos maken dan dat zij aan hun taak konden beginnen. Zij vangen aan, met zich een roes te drinken aan het betooverend verschiet. Komt daarbij na jarenlangen strijd bijzondere tegenslag, zooals b.v. de niet-herkiezing van Domela Nieuwenhuis in '91, dan wordt dit utopisch karakter meer en meer op den voorgrond gesteld en eindigt met al het andere te verslinden. De leiders, zoo zij niet zeer vast staan, bezwijken voor de verzoeking aan de massa te geven waar deze naar hunkert: zij winnen in populariteit, de beweging wint in omvang, maar verliest in toenemende mate den grond der werkelijkheid. De frase, de retoriek, de zelfmisleiding drijven hun wreed spel met de slecht-onderlegde en heftig-begeerende proletariers. Eerst wanneer het proletariaat door jarenlange praktijk de gewoonte van den strijd zoozeer heeft verkregen, dat hij haar vleesch en bloed, haar leven zelf geworden is; zij daarenboven op min of meer belangrijke behaalde voordeelen kan