200
Het handelskapitaal handhaafde zich gemakkelijk tegen de ongedisciplineerde scharen, die het af en toe in spasmodische bewegingen besprongen. In zulk een tijd zwollen de organisaties machtig aan, om spoedig daarna tot niets terug te zinken: een verschijnsel, dat ook de Engelsche vakbeweging in de dertiger en veertiger jaren karakteriseert.
In de eigenlijke industrie en de industrieele ambachten groeide, met één enkele uitzondering[1], geen enkele organisatie op, die het meerendeel der vakgenooten in ééne vereeniging, op het standpunt van den klassenstrijd staande, bijeenbracht. Noch de hout- of metaalbewerkers, noch de timmerlieden, typografen, bakkers, enz, brachten het reeds zoover. In't enstelling met die der patroons, bleef het meerendeel der arbeiders, niet het gemeenschappelijk klasse- of zelfs vakbelang, maar het ideologisch verschil beslissend achten op het gebied zoowel der politieke als der ekonomische organisatie. De oude traditie, dat de godsdienst ten opzichte der partijvorming behoort te beslissen, werkt dubbel verderfelijk voor de arbeidersklasse, sedert de verschilpunten in levens- en wereldbeschouwing der burgerlijke partijen onderling ondergeschikt zijn geworden aan hun gezamenlijke front maken tegen de moderne arbeidersbeweging.
Een niet onbelangrijk deel van het proletariaat heelt zich, deze traditie volgend en van jongsaf gewend, het gezag van geestelijke leidslieden ook in wereldsche dingen te gehoorzamen, georganiseerd in vereenigingen, die in de bedoeling der niet tot de arbeidersklasse
- ↑ Bedoelde uitzondering is de Alg. Ned. Diamantbewerkersbond. Wanneer de samensmelting, der verschillende verenigingen van spoorweg-personeel, thans in voorbereiding, tot stand zal gekomen zijn, dan zal deze kategorie van arbeiders de tweede groote moderne vakvereeniging in ons land vormen.