34
aan. Hunne rijke medeburgers waren te goedhartig en mêedoogzaam om hen in dezen jammerlijken toestand te laten. Maar reeds aan genietingen zonder arbeid, en leegzitten gewoon, koozen zij wederom den gemakkelijk sten weg en zoodanig een wijze van bijstand, als t minst hun lieve rust en gemaklijk leven verstoren kon (volgt beschrijving der bedeelingen). "Dit werd nu weldra onder 't gemeen een hebbelijkheid. Zij verkoozen welhaast het sober bestaan, dat zij, met niets te doen uit de bedeelingen konden trekken, boven 't ruimer bestaan, dat zij zich met werken zouden hebben kunnen bezorgen. Ook zij hielden grootendeels op met voortbrengen en werden, evenals de rijken, die er hun, beide door voorbeeld en onderstand, den weg toe baanden, enkele, doch armoedige verteerders. Hieruit werd een zonderling en tegenstrijdig verschijnsel geboren. Een verschijnsel, dat, misschien meer dan eenig ander, eenen staat, ten minste eenen staat gelijk de onze met een aennaderenden ondergang drygt. In 't midden eener talrijke en noodlijdende gemeente, die niets uitvoerde, klaagde men over gebrek aan handen. Men kon zelfs met geld niemand aan 't werken krijgen, daar er honderden, ja mogelijk duizenden waren die geld noodig hadden. Maar geen wonder evenwel, zij konden 't op een ander wijze krijgen, met slegts eens in de agt of veertien dagen de hand uit te steeken om het te ontfangen en dat was zeker gemaklijker, dan er zoo veele dagen achtereen voor te gaan werken."
"In den koophandel brachten dergelijke oorzaken bij de vermindering der goede trouw, de vermeenigvuldiging der bankroeten, de zwijmelgeest door de actie- en zwendelarijhandel voortgebracht, en andere