52
niet bestond: deze kwam pas op in de jaren '38 en '39, onder den indruk van den finantiëelen jammer en de lage prijs der koffie.[1]
Op een punt maar kan de bourgeoisie met meer recht aan Willem I verwijten, de ontwikkeling van het kapitalisme rechtstreeks te hebben tegengewerkt. Het Ned. kapitaal moest, onder normale omstandigheden, beginnen zich te werpen op de exploitatie der koloniën; de aanbouw der koloniale produkten, hun vervoer, hun verkoop, hun bewerking: hier lag de natuurlijke weg; hier lagen, ondanks de moeilijkheden en teleurstellingen van 1815–24, de beste groeikansen voor het handels- en industrie kapitaal. De regeering van Willem I heeft die kansen tegengehouden en daarmee de ontwikkeling van het kapitalisme belemmerd, niet door de oprichting der Handels-Maatschappij en de invoering van het kultuurstelsel—beide maatregelen hadden ook opvoedende waarde—maar door het monopolie, waarin de H.-M. spoedig ontaardde, en de uiterste overdrijving waarmee het kultuurstelsel werd toegepast, toen bij den onvoorzienen langen duur van den gewapenden vrede met België en den ellendigen toestand der finantiën, het vullen van een gapend-leegen schatkist aan de Nederlandsche ambtenaren in Indië tot een eersten plicht werd gemaakt.[2]
- ↑ "Hoe geheel anders zou de finantiëele en daardoor ook de staatkundige" geschiedenis van Nederland zijn geweest, zoo de prijzen der koloniale waren in 1833 tot '47 waren geweest als na 1850." (De Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1530, Deel IV, bl. 203.)
- ↑ De Handels-Maatschappij—een vereeniging op aandeelen—werd bij Koninklijk besluit opgericht in 1824, nadat een rapport over de oorzaken van het kwijnen van den handel op Oost-Indië de onmacht van het Nederlandsche partikuliere kapitaal tegenover het Engelsche aan het licht had gebracht. De maatschappij stelde zich den handel en de vrachtvaart voor eigen rekening of in kommissie, ten doel. In den considerans