72
voorafgegaan door een overproduktie van theologen; en de sociale nam ten onzent, in de veertiger jaren, den vorm eener proponenten-kwestie aan. Geen wonder wanneer men nagaat, dat in 1818 247 en in 668 studenten in de Godgeleerdheid waren ingeschreven. De moeilijkheden van den bestaansstrijd voor de velen die geroepen maar niet beroepen, dat is in deze, uitverkoren, waren; de demoralisatie die dikwijls hun deel was, heeft Potgieter op gemoedelijke en sympatieke wijze beschreven.[1]
***
In alle west-europeesche landen zijn de jaren 1843–48 jaren van gebrek en zware ellende geweest. In '43 krisis; daarna slechte oogsten, in '45 en '46 aardappelziekte en gevaar voor hongersnood; in '47 nieuwe krisis en enorme werkeloosheid: ziedaar de fysionomie der voorgangers van het revolutiejaar '48, In Nederland klagen de Gedeputeerde Staten van N.-Brabant in '43 over toenemende armoede door de hooge prijzen der levensmiddelen en den stilstand der fabrieken. De Handels-Maatschappij had haar bestellingen verminderd en daarvan hing de Drentsche, Brabantsche, Hollandsche, Overijsselsche en Geldersche industrie af, In Friesland en Groningen vervielen handel en scheepvaart en, als gevolg daarvan, de scheepswerven, touwslagerijen, zeilmakerijen, enz Verschillende suikerraffinaderijen werden afgebroken. De stokerijen ondergingen "een ongeloofelijken achteruitgang".[2]
Het jaar daarop waren de klachten erger; detachementen dragonders werden naar Overijssel gezonden