81
zich voor anderen te verbergen; zij wilde alleen zijn met haar droefheid, die zich uitte in een woest, onbedaarlijk snikken.
Eens had haar onderwijzer gevraagd, of zij niet met Letsy, zijn dochter en haar vriendin, mee wilde naar Holland, om verder te leeren. Gretig, met schitterende oogen had zij toegeluisterd. "Nu, wil je?"
"Vraag mij niet of ik wil, vraag mij of ik màg!" klonk 't gesmoord van haar bevende lippen.
Goede man, hij had 't zoo best met haar gemeend. Vreemdeling, die hij was in Inlandsche gewoonten, wist hij niet hoe wreed hij was, met haar die vraag te doen. Een hongerige voedsel, lekkers voor te houden, waar zij niet bij kon....
Dwaas meisje, 't was de bedoeling uwer goede ouders niet, u naar school te zenden om oproerige gedachten in uw hartje te brengen. Gij moest er Hollandsch en Hollandsche maniertjes leeren, en meer niet. Dom, klein ding, hadt gij dat maar begrepen en u daaraan gehouden, dan zou veel leed in de toekomst u zijn bespaard. Doch 't domme, kleine ding had zichzelve niet gemaakt; zij kon 't niet helpen, dat God haar een ontvankelijk gemoed gaf, en een hartje, dat willig in zich opnam àl wat de Hollandsche taal haar leerde mooi te vinden.
Arme kleine: in haar hartje hielden Westersche gedachten jubelend intocht, en aan handen en voeten zag zij zich geketend aan de Oostersche tradities. En hare spieren waren nog zoo zwak, zoo teer, om de