85
Hoe dikwijls was niet de jongere met schitterende oogen tot de oudere zuster gekomen om haar enthousiast het een of ander te vertellen of voor te stellen. En als zij had uitgesproken — dit liet de oudere zuster haar steeds doen — klonk haar immer koud en koel tegen: "Ga je gang, ik ben een Javaan!" Ni's hartje kromp ineen, als had een ruwe hand het aangeraakt. Een ijzige koude beving haar inwendig. Ook de jongere zusjes waren van haar vervreemd. De oudste zag niet gaarne, dat ze veel met Ni samen waren. Ni, die zulke rare ideeën had. En zus was heel streng; de zusjes waren doodsbang voor haar.
Ni vond dit hard, doch zoo hard toch nog niet als hetgeen haar moeder haar aandeed. Ook deze sloot voor haar haar hart, omdat hare denkbeelden lijnrecht stonden tegenover die van haar kind. Arme, kleine Ni, haar zieltje smachtte naar teederheid, en zij vond slechts koelheid, waar zij zelve liefde gevend, bedelde om een beetje genegenheid. Waarom was zij ook zoo vreemd, zoo raar, zoo anders dan anderen? Ach, ze had al zoo dikwijls geprobeerd, om anders, zooals anderen, te denken; en telkens, wanneer 't haar bijna gelukte, gebeurde er iets, dat de sluimerende gedachten, die de kennis der Hollandsche taal in haar hartje had gegaard, wakker schudde, en berouw hebbend over haar ontrouw daaraan, hechtte zij zich des te inniger aan de opnieuw ontwaakte denkbeelden.
Maar zoo geheel dof en kleurloos was haar leven