88
Een bedorven zoontje, moeders lieveling, door iedereen om 't hardst gevleid en naar de oogen gekeken om den hoogen rang van zijn vader, dacht hij niet beter of 't hoorde zoo, dat ieder die hij als zijn mindere beschouwde hem onvoorwaardelijk moest gehoorzamen.
En hij was eerst verbaasd, daarna toornig geworden, toen hij zag, dat 't kleine meisje, dat een half dozijn jaren met hem verschilde, zijn wil durfde trotseeren. Hij zou, hij moest 't brutale onderkruipsel klein krijgen. Alles was fout, wat Ni deed; om 't minste iets werd zij streng berispt. Geen dag was er nagenoeg, waarop broer en zuster niet tegenover elkaar stonden, hij met een donker gelaat haar barsche woorden toevoegend, die haar hartje bloedig striemden, en zij met bevende lippen en trillend stemmetje haar goed recht of dat van anderen verdedigend, dat hij wilde vertrappen. En zij stond geheel alleen in den strijd tegen het despotisme van haar broer, haar toekomstigen beschermer, wanneer zij 't ongeluk mocht hebben haar ouders te verliezen, vóór zij onder dak was gebracht, onder bescherming stond van den man, dien God voor haar schiep!!! Hij zorgde wel, dat hij haar niet kwelde in Vaders nabijheid, die zulks nooit zoude toestaan; en hij wist, dat zij te trotsch was, om te klikken.
Maar de overige huisgenooten, die 't zagen, lieten het stilzwijgend toe, ofschoon zij wisten, dat zij was in haar recht. Men moest brutaliteit niet in de hand