90
laat mij 't bewijzen. Maak mijn boeien los! Laat mij mogen, en ik zal toonen, dat ik ben een mensch, een mensch, evengoed als de man". En zij wrong zich en kronkelde, zij trok en rukte, maar de ketens waren sterk, en sloten nauw om hare tengere polsjes en enkels. Zij verwondde er zich aan, maar breken deed zij ze niet.
Kon zij berusting leeren? In 't jonge hoofd woelden rusteloos honderden gedachten; in haar hart rijpte de geest van verzet tegen de bestaande toestanden. Ze zou, ze wilde zich er niet aan onderwerpen; ze wilde, ze moest een nieuwen weg opgaan. Hoè wist ze nog niet; 't was nog zoo duister en verward in haar dom brein, maar ze wilde 't, dàt wist ze.
Vroegrijp kind! op een leeftijd, waar slechts zonnige gedachten aan dartel gespeel en gestoei 't jonge hoofdje moesten vervullen, hield ze zich bezig met akelig sombere en donkere gedachten over die treurige dingen in 't leven. 't Kòn niet anders; zij was doof noch blind, en leefde als 't ware midden in scheve en schotsche toestanden der Inlandsche maatschappij, die geen rekening hield met jeugd en fijn gevoel. Ruw werden de jonge teere oogen geopend voor 't werkelijke leven in al zijn ruwheid, platheid en schokkende wreedheid. Van hare ouders zelf hoorde zij nooit een ruw woord, dat haar rein gemoed schokte en 't fijnvoelend hartje kwetste, maar zij leefde niet alleen met hare ouders; zij leefde in de