100
zoo heel gewoon, zoo banaal zal eindigen, en toch kunnen wij alweer ons niet voorstellen, dat eens die mooie droom van ons verwezenlijkt zal worden! Hoe dicht hadden wij reeds gestaan bij verwezenlijking onzer illusies, althans wij dachten het! wij dachten dat slechts nog dagen ons scheidden van het nieuwe leven, zoo vurig door ons begeerd!
Bittere, bittere ontgoocheling! 't Doet zoo'n pijn daaraan weder te denken. Wij spreken er hier nooit meer over, maar zwijgen is nog niet altijd toestemmen, toegeven; alles opgeven, nu wij zoo ver zijn gekomen, doen we niet, en wij hebben daartoe nooit plannen gehad.
Of 't verstandig is, wat we doen, weten we niet, maar wij kunnen en willen niet anders dan de stem van ons hart volgen.
Door liefde te geven, de liefde te winnen van hen aan wie wij hopen ons eens te zullen wijden, is een groote illusie van ons. Toen wij in Juni bij den heer Sijthoff[1] waren, vroeg de Resident uwe oudste of zij reeds wist dat de Directeur van Onderwijs eene directrice voor de op te richten kostschool voor Inlandsche meisjes zocht. "Heeft u 't uwe dochters al verteld, Regent?" wendde de Resident zich tot Vader, en daarna weder tot uwe dochter: "Zou je niet directrice van die school willen worden?" Zij
- ↑ Destijds Resident van Semarang, tot welk gewest Japara was gaan behooren.