137
Ik heb aan den rand van een afgrond gestaan en gestaard in de donkere, peillooze diepte! Voorbij dit alles, voorbij! Liefde heeft mij er over heen gedragen. Ik zou de heele wereld aan mijn hart willen drukken van pure blijdschap. Vader's toestemming en zegen heb ik, en daarmee is het eerste en grootste struikelblok op de te betreden levensbaan afgewenteld, opgeruimd!
Een goddelijk geheimpje ga ik u toefluisteren, liefste, dat naar ik hoop en vertrouw binnenkort géén geheim meer zal zijn! Ach! wat ben ik gelukkig! sluit me innig in uw armen, druk me aan uw hart, dierste, kus mij, wensch mij geluk! 't Was géén bleeke hersenschim, geen ijdel droombeeld, dat ik najaagde; luister, o, Moedertje, ik mag me vrij en zelfstandig maken! ik mag iets worden! Sedert gisteren is 't mij als of ik niet meer leef, niet meer op de aarde ben, maar ver van huis in den hemel der gelukzaligen!
Ik mag! ik mag! ik mag! heb ik al meer dan duizend keeren herhaald, en ik herhaal 't nog steeds. O, alles juicht en jubelt in me; dat kunt u zich wel begrijpen, niet waar Moedertje, u, die mij kent tot