Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/164

Deze pagina is proefgelezen

140

dank! Goddank, dat deze vloek van me is genomen!

Er is kort geleden een professor uit Jena bij ons geweest. Dr. Anton, met zijne vrouw, in 't belang zijner studie reizende, kwam hier om kennis met ons te maken.

Ik ben zoo bang, dat men al te veel in me ziet. Ik ben er zeker van, dat men zich misleiden laat door de bekoring van 't nieuwe en misschien ook door medelijden. Nieuw zijn we voor velen, zelfs voor menschen van hier, en al wat nieuw is, bekoort min of meer. De professor dacht ons nog halve wilden, en vond gewone menschen; 't vreemde was alleen de huidskleur, kleeding en omgeving, en deze gaven aan het gewone een eigenaardig cachet. Voelen we ons niet aangenaam aangedaan als wij onze eigen gedachten terugvinden in een ander? En als die ander is een vreemde, iemand van ander ras, van een ander werelddeel, ander bloed, kleur, zeden en gewoonten, dan verhoogt dit nog de bekoring van de geestverwantschap. Ik ben er van overtuigd, dat men niet een kwart zooveel notitie van ons zou nemen, als wij in plaats van sarong en kabaja, japonnen droegen; in plaats van Javaansche, Hollandsche namen, en Europeesch bloed in plaats van Javaansch bloed door onze aderen stroomde......

Zoo pas kregen we van vriendinnen een paar boeken cadeau, o.a. ook dat prachtige werk van B. v. Suttner "De wapens neer gelegd".

Ik las verscheidene andere boeken, waarvan vooral