Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/172

Deze pagina is proefgelezen

148


Maart 1901. (VI).


Zeer geachte Dokter[1] Adriani,


Reeds lang had ik u willen schrijven, maar allerlei drukten, o.a. ongesteldheid van nagenoeg mijne geheele familie, verhinderden mij mijn voornemen ten uitvoer te brengen. Nu de heele kaboepaten, groot en klein, zich weer in eene uitstekende gezondheid verheugen mag, wil ik niet langer den brief ongeschreven laten, dien ik zoo lang reeds in gedachten had en waarop u misschien ook wel had gewacht. Vergeef me, indien dit 't geval was. Ik zelf heb er zóó naar verlangd, deze regelen te kunnen schrijven, om u in de allereerste plaats mijn hartelijken dank aan te bieden voor uw vriendelijk schrijven aan mijne zus Roekmini en voor de vriendelijke toezending der boekjes, waarmêe wij drieën zoo blij waren, en 't nog steeds zijn. We vinden 't o zoo heerlijk, dat u nog om ons had gedacht en op zoo'n lieve, aardige wijze. Wij ook denken en spreken zoo dikwijls over u, uw Toradja's[2]. uw werk, kortom over alles, wat we dien avond bij de familie Abendanon van u mochten ver-

  1. De schrijfster vergiste zich blijkbaar in de studie van den Heer Adriani, en waande hem aanvankelijk geneesheer, terwijl hij is dokter in de taal- en letterkunde van den Nederlandsch Indischen archipel.
  2. De Toradja's zijn een volksstam van Midden-Celebes, in wier midden de Heer Adriani arbeidt.