Aan het toen gezegde zal ik slechts weinig toevoegen. De gedachten van de edele strijdster voor recht en vooruitgang, die thans ieder zal kunnen lezen en naar waarde schatten, zullen voor haar spreken.
Bij allen zal wel dezelfde treurige gedachte opkomen, hoe zij, die haar leven had willen geven aan de ontwikkeling van haar volk, haar eigen kindje slechts enkele dagen mocht verzorgen. Maar hare nagedachtenis zal hem doordringen van de hooge plichten die op hem rusten.
Gezegend zal haar naam blijven onder de Javanen en de andere volkeren van den Archipel, voor wie zij is geweest als de rozenvingerige Aurora, wijzende uit de duisternis naar het morgenlicht van den vooruitgang, die alleen te verkrijgen is door verheffing van geest en gemoed.
Gezegend zal haar naam ook zijn onder het blanke ras, dat zij door hare denkbeelden nader heeft gebracht tot het hare.
’s Gravenhage, April 1911.