Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/30

Deze pagina is niet proefgelezen

8

vrees, ik vrees, dat als eenmaal—vergeef me—de Westersche beschaving hier burgerrecht heeft verkregen, wij ook met dat kwaad te kampen zullen hebben. De beschaving is een zegen, maar zij heeft ook haar schaduwzijden. De zucht tot naäperij is den mensch aangeboren, geloof ik. Het volk doet de gewoonten van den goeden stand na, deze op zijn beurt van een nog beteren stand, en deze eindelijk van de allerbesten—de Europeanen.

Het is geen ècht feest, wanneer er niet bij gedronken wordt. Tegenwoordig ziet men bij feestvierende Inlanders—zoo dezen niet streng godsdienstig zijn—en de meeste Inlanders zijn enkel Mohammedanen, omdat hun vader, grootvader en verdere voorzaten Mohammedanen waren—in werkelijkheid zijn ze niet meer of minder dan heidenen—steeds één of meer vierkante flesschen die dan niet zuinig door hen aangesproken worden.

Een kwaad, erger, grooter nog dan de alcohol, is er hier! Het is opium. O! wat een ellende dat afschuwelijk goed over mijn land, over mijn volk heeft gebracht is niet te zeggen. Het opium is de pest van Java. Ja, erger nog dan de pest is 't opium. De pest is niet altijddurend, vroeg of laat zal zij wijken, maar het kwaad door opium gesticht wordt gaandeweg grooter en grooter, breidt zich hoe langer hoe meer uit en zal niet, nooit verdwijnen, eenvoudig omdat het is beschermd door het Gouvernement! Hoe grooter het verbruik van opium op Java is, des te voller zal de