Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/37

Deze pagina is niet proefgelezen

15

lingen! hoe wreed is 't leven voor u, dat u haast altijd meedoogenloos van elkaar gescheiden houdt!

Als adel eens altijd was, wat 't beteekent, ja, dan zou ik 't een eer vinden een hooggeborene te zijn. Maar nu?

Ik weet nog, hoe nijdig we waren, toen verleden jaar de Haagsche dames op de Vrouwenarbeidtentoonstelling ons noemden "de prinsessen van Japara".

In Holland schijnt men te denken, dat al wat uit Indië komt, en geen "baboe" of "spada" is, een prinses of prins moet zijn.

Europeanen hier in Indië, slechts weinigen noemen ons "Raden Adjeng", spreken ons meestal aan met "freule". Ik kan er vaak wanhopig onder worden. Ik weet niet, hoeveel keeren ik hun niet gezegd heb, dat wij geen freules en nog minder prinsessen zijn, maar men luistert gewoon niet naar me en blijft ons halsstarrig "freule" noemen.

Zoo onlangs kwam hier een Europeaan, hij scheen wat van[Pg 10] ons gehoord te hebben, althans hij vroeg onzen ouders aan de "prinsessen" voorgesteld te mogen worden. Dit werd hem toegestaan en o, we hadden dolle pret!

"Regent", sprak hij zacht tot Pa, maar toch duidelijk verstaanbaar voor ons—er lag zulk een teleurstelling in zijne stem—"prinsessen, ik dacht aan schitterende kleeding, fantastische Oostersche pracht, en Uwe dochters zijn zoo eenvoudig." Met moeite konden wij een glimlach onderdrukken, toen wij dit