Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/48

Deze pagina is niet proefgelezen

26

dat 't je misschien interesseeren zou en zond je er dus een.[1]

Een stukje over 't batikken, dat ik verleden jaar voor de Vrouwenarbeid-Tentoonstelling maakte, waarvan ik nooit iets hoorde, wordt opgenomen in een standaardwerk over 't batikken, dat gauw zal verschijnen.[2] Wel leuk, toen ik dezer dagen van het onverwachte nieuws hoorde. Ik was die heele geschiedenis reeds vergeten.

Je vraagt me, hoe ik tusschen vier dikke muren kwam te zitten. Je dacht zeker aan een cel of zoo iets. Neen, Stella, mijne gevangenis was een groot huis, met een uitgestrekt erf rondom, doch hieromheen was een hooge muur, en deze hield mij gevangen. Hoe ruim ons huis en erf ook zijn, als je er altijd blijven moet, dan wordt het je toch te benauwd. Ik herinner mij, hoe ik in stomme wanhoop mijn lichaam telkens tegen de steeds gesloten deuren en den kouden steenen muur wierp. Welke richting ik ook nam, 't eind van iedere wandeling was een steenen muur of een gesloten deur!

Met de inhuldiging van onze jonge Vorstin gingen


  1. Het stukje draagt tot opschrift: "Het huwelijk bij de Kodja's en is opgenomen in deel I (6e volgreeks 6e deel) blz. 695 e.v. der Bijdragen.
  2. Zie G.P. Rouffaer en Dr. H.H. Juynboll. "De Batikkunst in Ned.-Indië en hare geschiedenis", blz. XI der inleiding, waar vermeld wordt, dat het stuk van Raden Adjeng Kartini een belangrijk deel uitmaakt van het eerste hoofdstuk van voormeld werk.