Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/55

Deze pagina is niet proefgelezen

33

Mijnheer Ovink wilde ons maar dadelijk meenemen. Wij hebben hen zoo lief, zoo lief, haast zoo lief als Pa en Ma. Wij missen hen erg, erg. Ik kan mij tot nu toe maar nog niet goed voorstellen, dat zij werkelijk van ons weg zijn. Wij hebben zóóveel met elkaar meêgemaakt. Hartelijk hebben wij al dien tijd elkaars familieleven meegeleefd.



November 1899 (II.)

O, liefste, liefste Mevrouwtje, wat een allerleuksten Zondagmorgen hadden we eergisteren.

Pa was met broertje een toertje gaan maken en kwam na een poosje thuis. Broertje met opgewondenheid vertellen: "O, zus, er is een oorlogschip op de reê. Op de passer wemelt 't van matrozen en er zijn er twee met ons meêgegaan. Gauw ga hen zien, ze zijn voor bij Pa."

Wij sprongen bij dat woord oorlogschip op, als werden wij door een bij gestoken en vóór broertje was uitgesproken, vlogen we reeds onze kamer uit naar voor. We zagen twee in 't wit gekleede heeren aarzelend ons erf opkomen; na een poos zagen wij hen met Pa in de middengalerij zitten. Een poosje later kwam een jongen ons zeggen, dat wij bij Pa moesten komen, wat wij maar al te graag wilden. Een, twee, drie schoone kabaais aangetrokken, en een oogenblik later