Pagina:Kartini - Door Duisternis Tot Licht (1911).djvu/79

Deze pagina is niet proefgelezen

57

ons ontzag zoeken in te boezemen. Ik moest op mijne lippen bijten, om het niet uit te schateren, toen ik onlangs op reis zijnde, een assistent-resident van zijn kantoor naar zijn woning zag gaan onder de schaduw[Pg 35] van een gouden zonnescherm, die zijn oppasser boven zijn edel hoofd open hield. 't Was toch zoo'n dwaze vertooning! O, godheid, wist gij maar, hoe de menigte, die nu eerbiedig voor de schitterende zonnescherm terzijde wijkt, u straks achter uwen rug uitlacht. Hoe vindt je, dat er vele, ja zeer vele bestuursambtenaren zijn, die zich den voet en de knie laten kussen door Inlandsche hoofden? Een voetkus is het hoogste eerbiedsbewijs, dat wij Javanen, òf aan onze ouders, en oudere bloedverwanten, òf aan onze eigen hoofden geven. Wij betoonen dat niet graag aan vreemden, en slechts met weerzin doen wij dat, als 't moet. Neen, de Europeaan maakt zich slechts belachelijk in ons oog, wanneer hij van ons de eerbewijzen vraagt, waarop alleen onze eigen hoofden aanspraak hebben. Dat de residenten en assistent-residenten zich "Kandjeng" laten noemen, is zooals 't hoort, maar dat zelfs tuinopzichters, weegbrugopzieners en morgen misschien ook de stationschefs zich zoo door hunne bedienden laten betitelen is gewoon zotgek. Weten die menschen wel, wat "Kandjeng" beteekent? Zij vragen van hunne minderen dezelfde eerbewijzen, die 't volk zijne hoofden brengt. O! O! ik dacht, dat alleen de domme Javaan houdt van dat geflikflooi, maar nu zie ik, dat de beschaafde, ontwikkelde Wes-