74
"Ik voel zooveel voor de vrouw, ik trek mij haar lot zoo aan, miskend en onderdrukt als zij is in vele landen nog in deze eeuw van "licht", ik verdedig haar zoo graag en trouw". Dank voor deze heerlijke sympathieke woorden, waarin luid uw groot mededoogen spreekt, uw diep meevoelen het leed uwer medemenschen, schepselen, die eeuwenlang verongelijkt zijn en nog worden door haar medemensch: den man. Dank, mijn God, dank! er zijn dan toch edelen van hart en geest, die zich 't droeve lot der Inlandsche vrouw aantrekken, die licht willen ontsteken in hare arme, donkere wereld! Het Inlandsche vrouwenhart heeft genoeg gebloed, onschuldige kinderzieltjes genoeg geleden.
Blanke zuster met uw warm, diep voelend hart, uw ruimen blik, uw rijken geest, reik ons de hand, hef ons op uit den poel van jammer en ellende, waarin de zelfzucht van den man ons heeft gestooten, en gedompeld houdt. Help ons bestrijden dat niets ontziend mannen-egoïsme, het demon, dat jaarhonderden de vrouwen heeft gegeeseld, vertrapt, zóó, dat gewend als ze zijn aan de mishandeling, zij daar geen onrechtvaardigheid meer in zien, maar het onderworpen met stille berusting beschouwen als het goed(!) recht van den man, als een erfenis van rouw van iedere vrouw. Jong ben ik nog, maar ik ben doof noch blind geweest, en ik heb véél gehoord en gezien, tè veel zelfs, misschien, dat mijn hart deed ineenkrimpen van pijn, me woest opzweepte tot òpstaan tegen-