75
over ingekankerde gewoonten, die vrouwen en kinderen zijn ten vloek!
En radeloos, in hevigen smart wring ik de handen ineen, mij als één mensch onmachtig gevoelend tegenover een kwaad van reusachtigen omvang, en dat — o, wreedheid! onder bescherming staat der Mohammedaansche leer en gevoed wordt door de onwetendheid der vrouw, het slachtoffer!
O! en dan te bedenken, dat 't lot mij eens dat gruwelijke onrecht, dat polygamie heet, in de hand zou laten werken.... "Ik wil niet!" krijt de mond heftig, en 't hart echoot dien kreet duizendvoud.... Maar ach ... willen! — hebben wij menschen wel een wil?
Wij moeten, moeten van af onzen eersten levenskreet tot aan onzen laatsten ademtocht!
Leven, hoe vol raadselen en geheimenissen zijt ge!
Wij meenen zoo veel te weten en eigenlijk weten wij nièts! Wij meenen een wil, een ijzeren wil te hebben, wij verbeelden ons sterk om bergen te verzetten ... doch één brandende traan, één smartelijke blik uit beminde oogen en gebroken is onze kracht!
Mag ik u een verhaal vertellen, dat onderhoudend noch interessant is, maar droog, eentonig, langdradig, en véél van uw geduld vergen zal. Vooraf vraag ik u nederig vergeving voor 't vervelend uurtje, dat ik er u om ga bezorgen. Ik durf 't doen, omdat u mij schreef: "Schrijf mij zooveel en zoo lang als gij kunt". Och, kon u maar vooruit weten, welk een