Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/111

Deze pagina is gevalideerd

97

inrichtingen zoo zorgvuldig toezicht op den arbeid gehouden wordt en de aandacht hunner arbeiders dermate gespannen is, dat het onzin ware om van een verhooging daarvan een aanmerkelijk resultaat te verwachten; en nauwelijks is zij doorgevoerd, of dezelfde fabrikanten moeten toegeven dat hun arbeiders in den korteren tijd niet slechts evenveel, toch soms nog meer arbeid verrichten dan voorheen in langeren arbeidstijd, zelfs bij ongewijzigde arbeidsmiddelen. Evenzoo staat het met de vervolmaking der machinerie. Zoo vaak nog verklaard werd dat men thans voor langen tijd de grens van het bereikbare genaderd was, even vaak werd deze grens na korten tijd overschreden.

Zoo sterk is de verhooging der intensiteit van den arbeid onder een verkorten arbeidsdag, dat de engelsche fabrieksinspecteurs, hoewel zij "de gunstige resultaten der fabriekswetten van 1844 en 1850 onvermoeid loven," toch in de jaren na '60 toegaven dat de verkorting van den arbeidsdag reeds een de gezondheid der arbeiders schadende intensiteit van den arbeid teweeggebracht had.

Zij die gelooven dat de invoering van een normalen arbeidsdag de harmonie tusschen kapitaal en arbeid zou brengen, verkeeren in groote dwaling.

"Er valt niet in 't minst aan te twijfelen," zegt Marx, "of de neiging van het kapitaal om, zoodra de wet het verlengen van een arbeids dag eens-en-voor-al afgesneden heeft, zich door stelselmatige stijging van den intensiteitsgraad van den arbeid te goed te doen en elke verbetering der machinerie in een middel tot uitzuiging van grootere arbeidskracht te verkeeren, moet spoedig weder tot een keerpunt drijven, waar opnieuw vermindering der arbeidsuren onvermijdelijk wordt."

Waar de tienurige normaal-arbeidsdag ingevoerd wordt, maakt het zoo juist gekenschetst streven der fabrikanten binnen niet te langen tijd achturigen-arbeidsdag noodzakelijk.

Dit spreekt in onze oogen niet tegen, doch voor den normalen arbeidsdag. Gelijk elke werkelijke sociale hervorming is hij een element van verder-ontwikkeling, niet van verkwijning der maatschappij.

 
4. De machine als "opvoedster"
van den arbeider.
 

Wij hebben tot dusver gesproken van uitwerkingen der invoering van de machinerie, die in de eerste plaats van economischen aard zijn; houden wij ons thans ook bezig met de onmiddellijk moreele uitwerkingen der machinerie op de arbeiders.

Vergelijken wij het geheel eener moderne, met machines gedrevene voortbrengingsinrichting, d.i. eener fabriek, met een manufactuur of handwerksbedrijf, dan valt ons terstond in het oog, dat, terwijl in manufactuur en handwerk de arbeider zich van het werktuig bedient, in de fabriek hij het is die de machine dient; hij is het "levend aanhangsel" van een onafhankelijk van hem bestaand dood mechanisme. De wijsgeer, of, zooals Marx hem noemt,