HOOFDSTUK I.
HET ARBEIDSLOON.
arbeidskracht en meerwaarde.
Wij hebben in de tweede afdeeling vooral de voortbrenging der meerwaarde behandeld. Thans wenden wij ons allereerst tot de wetten van het arbeidsloon. De inleiding daartoe en de overgang van de tweede naar de derde afdeeling, in zekere mate op beider gebied staande, vormt het onderzoek naar de wisseling in grootte tusschen den prijs der arbeidskracht en de meerwaarde, bewerkt door de verandering van drie factoren, die wij reeds in de tweede afdeeling leerden kennen, nl.1°.de lengte van den arbeidsdag,2°.de normale intensiteit van den arbeid en3°.haar voortbrengingskracht.
Deze drie factoren kunnen op het menigvuldigst aantal wijzen wisselen en veranderen, dan eens een alleen, dan twee, dan weer alle drie, nu de eene in dezen, dan in dien graad. Het zou ons natuurlijk te ver voeren, alle daaruit voortkomende combinaties te onderzoeken; bij eenig nadenken kan men ze zelf ontwikkelen, zoodra de voornaamste combinaties gegeven zijn. Slechts deze mogen hier aangeduid worden. Wij onderzoeken de wijzigingen die ontstaan in de verhouding tusschen de grootte der meerwaarde en den prijs der arbeidskracht, als telkens een der drie factoren zich wijzigt en de beide andere ongewijzigd blijven.
a.De grootte van den arbeidsdag en de intensiteit van den arbeid blijven ongewijzigd, de voortbrengingskracht van den arbeid wijzigt zich. De voortbrengingskracht van den arbeid heeft wel invloed op de hoeveelheid der producten, die in een bepaalde tijdseenheid voortgebracht worden, niet echter op de waardegrootte dezer productenhoeveelheid. Als ten gevolge van een uitvinding de katoenspinner in staat gesteld wordt in een uur 6 pond katoen te verspinnen, terwijl hij tot dusver in een