Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/141

Deze pagina is gevalideerd

127

Beschouwen wij het kapitalistisch productieproces als reproductieproces, dan zien wij den arbeider uit het product van zijn eigen arbeid betaald worden. In dezen zin is het juist, dat de arbeider in het loon een aandeel in het product van zijn arbeid ontvangt. Alleen is het het product eener vroegere productieperiode, waarvan hij in het arbeidsloon een aandeel ontvangt.

Keeren wij tot ons voorbeeld terug. Nemen wij aan, dat elke productieperiode een half jaar in beslag neemt. In elk jaar steekt onze kapitalist 2000 gulden meerwaarde op en verbruikt ze. Na 5 jaar heeft hij 10.000 gulden verbruikt, een waarde gelijk aan die van zijn oorspronkelijk kapitaal. Hij bezit echter, evenals in den aanvang, een kapitaalwaarde van 10.000 gulden.

Deze nieuwe kapitaalwaarde is even groot als de oorspronkelijke, maar haar basis is een andere. De oorspronkelijke 10.000 gulden kwamen niet voort uit den arbeid van de in zijn bedrijf te werk gestelde arbeiders, doch uit een andere bron. Maar deze 10.000 gulden heeft hij in 5 jaren verteerd; wanneer hij daarnevens nog 10.000 gulden bezit, dan stammen deze uit de meerwaarde. Zoo wordt ieder kapitaal, uit welke bron het ook gevloeid moge zijn, reeds krachtens eenvoudige reproductie na zekeren tijd in gekapitaliseerde meerwaarde omgezet, in opbrengst van vreemden arbeid, in geaccumuleerd kapitaal.

Het uitgangspunt van het kapitalistisch voortbrengingsproces is de scheiding van den arbeider van de voortbrengingsmiddelen, de opeenhooping van bezitlooze arbeiders aan den eenen, de opeenhooping van voortbrengingsmiddelen en levensmiddelen aan den anderen kant. In het kapitalistisch reproductieproces treden deze uitgangspunten op als resultaten van het productieproces. Het kapitalistisch reproductieproces teelt steeds weer en onderhoudt daarmee zijn eigen voorwaarden, het kapitaal en de klasse der loonarbeiders.

De levensmiddelen en voortbrengingsmiddelen, die de loonarbeiders vervaardigen, behooren niet aan hen, doch aan de kapitalisten. De loonarbeiders komen steeds weer uit het productieproces te voorschijn zooals zij erin gingen, als bezitlooze proletariërs; de kapitalisten daarentegen bevinden zich aan het einde van elke productieperiode steeds weer in het bezit van levensmiddelen die producenten aanwenden.

Zoo brengt de arbeider zelf steeds weer de voorwaarden tot zijn afhankelijkheid en zijn ellende voort.

Het reproductieproces van het kapitaal maakt echter ook de reproductie der arbeidersklasse noodzakelijk.

Zoolang wij het productieproces als eenmaal plaatshebbend en dus afzonderlijk proces onderzochten, hadden wij slechts te doen met den afzonderlijken kapitalist en den afzonderlijken arbeider. De arbeidskracht en daarmee de arbeider, die daarvan niet kan worden losgemaakt, scheen den kapitalist slechts gedurende den tijd van hun productief verbruik toe te behooren, gedurende den arbeidsdag. Gedurende den anderen tijd behoorde de arbeider aan zich zelven en zijn gezin. Wanneer hij at, dronk, sliep, dan deed hij dat louter voor zich zelven, niet voor den kapitalist.