143
deze beide uiterste gevallen treden ontelbare combinaties op, bepaald door het op elkander inwerken van accumulatie, centralisatie en verandering van oud-kapitaal in productiever vorm, welke combinaties alle òf onmiddellijk ontslag van arbeiders ten gevolge hebben, "of de schijnbaar meer onbeduidende, maar niet minder werkzame vermoeilijking van het opzuigen der resteerende arbeidersbevolking in haar gewone afvoerkanalen". De arbeidersbevolking wordt aldus in bestendige beweging gehouden, hier aangetrokken, daar afgestooten, en deze beweging wordt des te heftiger, naarmate de wijziging in de samenstelling van het kapitaal sneller, het voortbrengingsvermogen van den arbeid grooter, de accumulatie van het kapitaal machtiger wordt.
Marx levert talrijke bewijzen uit de engelsche volkstelling voor de betrekkelijke en vaak ook volstrekte vermindering van het aantal te-werk-gestelde arbeiders in talrijke takken van industrie. Aan nieuwere tellingen ontleenen wij de volgende voorbeelden van een volstrekte vermindering van het aantal te-werk-gestelde arbeiders bij gelijktijdige uitbreiding der productie.
Het eene voorbeeld levert ons de katoenindustrie van Groot-Brittannië in de periode van 1861 tot 1876. In dien tijd bedroeg:
In 1861 | In 1871 | |
Het aantal fabrieken | 2.887 | 2.483 |
„ „ spindels | 30.387.467 | 34.695.221 |
„ „ stoomweefgetouwen | 399.992 | 440.676 |
„ „ arbeiders | 456.646 | 450.086 |
Wij zien gelijktijdig met de vermindering van het aantal te-werkgestelde arbeiders een vermindering van het aantal fabrieken en een vermeerdering van het aantal spindels en machinale getouwen: teekenen van centralisatie en accumulatie van kapitaal.
Een dergelijk beeld vertoont de duitsche katoenspinnerij, voorzoover althans de zeer ontoereikende cijfers van 1875 en 1882 een blik in de toestanden veroorloven. Het verbruik van ruwe katoen bedroeg gemiddeld in het duitsche rijk in de periode 1871–75 jaarlijks 116.390 tonnen, in de periode 1881–85 jaarlijks 152.329 tonnen. Het aantal in de katoenspinnerijen te-werk-gestelde personen verminderde daarentegen in de periode 1875–82 van 66.769 tot 61.140.
Het verbruik van katoengaren steeg in denzelfden tijd van 109.645 tonnen per jaar tot 134.630, het aantal katoenwevers daalde intusschen van 201.781 tot 125.591. Zeer zeker vermeerderde gelijktijdig het aantal wevers van gemengde waren van 6558 tot 73.750. Maar zelfs wanneer men deze geheele vermeerdering op rekening der katoenwevers stelt, blijft toch nog een achteruitgang van het aantal wevers over van bijna 9000 binnen 7 jaren, terwijl de productie zich belangrijk uitgebreid heeft.
Wij hebben tot dusver aangenomen dat de vermeerdering of vermindering van het variabel kapitaal nauwkeurig overeenkwam met de vermeerdering of vermindering van het aantal te-werk-gestelde arbeiders. Dit is echter niet steeds het geval. Wanneer de fabrikant, terwijl de arbeidsprijs dezelfde blijft, den arbeidstijd verlengt, dan