Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/160

Deze pagina is gevalideerd

146

Zoo was het, toen Marx "Das Kapital" schreef, dat in 1867 verscheen. Zoo was het, toen hij het nawoord van den tweeden druk van "Das Kapital" schreef (den 24sten Januari 1873), waarin hij verklaarde dat de algemeene crisis in aantocht was.[1]

Wij allen weten hoe spoedig en slechts al te precies, deze profetie waarheid geworden is,

Met de crisis die in 1873 aanving, schijnt echter de kapitalistische productiewijze in een nieuwe phase getreden te zijn. Ontwikkelde de productiviteit der grootindustrie zich tot dusver zoo snel dat zij soms sneller groeide dan de uitbreiding der wereldmarkt, thans schijnt ten gevolge van de kolossale vorderingen der techniek en de enorme uitbreiding van het domein der kapitalistische productie tot in Rusland, Oost-Indië, Australië—de tijd gekomen te zijn, dat de wereldmarkt slechts nu-en-dan en bij uitzondering in staat is, de producten der wereldindustrie op te zuigen: in plaats van een kringloop van tien jaren, waarin middelmatige levendigheid van het bedrijfsleven, koortsachtige productiezwijmel, krach, stilstand, herleving elkaar afwisselen, hebben wij sedert 1873 de chronische bedrijfsslapte, het duurzame moeras op economisch gebied, pas in 1889 door een verbetering van den gang van het bedrijf onderbroken, een kortstondig opflikkeren van den speculatiegeest, dat spoedig weer voorbij ging en voor een nog erger slapte van het economisch leven plaats maakte. Het schijnt als zal het tot een meer beteekenende economische verheffing in 't geheel niet meer komen.[2]

Onze economen zoeken naar vaste, onveranderlijke "natuurwetten" der economie. Intusschen geschiedt thans de feitelijke economische ontwikkeling zoo snel, dat zelfs de uiteenzettingen van "Das Kapital" dit modernste van alle economische werken—omtrent de crisissen, ten deele verschijnselen behandelen, die het thans in de scholen opgroeiende geslacht niet meer kent.

In dezen samenhang komt het echter slechts op de tijdelijke uitzettingen en samentrekkingen van het kapitaal aan, en deze vinden gedurende de chronische bedrijfsslapte evengoed plaats, als in den tienjarigen kringloop van crisis en economischen bloei. Alleen duren de gunstige "conjuncturen" (samentreffen van omstandigheden) thans niet meer zoo lang en zijn zij niet meer zoo algemeen als vroeger: des te noodzakelijker voor het kapitaal ze snel te kunnen benuttigen.

Zulk een gunstige conjunctuur brengt een grooter behoefte aan arbeidskracht voort. Hoe wordt daarin voorzien? Het arbeidsloon


  1. De door ons reeds in de tweede afdeeling gekenschetste dr. Stegemann merkt huiverend met betrekking tot deze zinsnede op: "Marx aarzelt niet (!) de algemeene crisis als dicht aanstaande aan te kondigen." (Preussische Jahrbücher, LVII, bl. 227.) Marx spreekt op de onderhavige plaats van "de wisselvalligheden van den periodieken cyclus, dien de moderne industrie doorloopt en zijn toppunt—de algemeene crisis". Duidelijker kan men wel niet spreken. Dat belet echter niet dat de geleerde doctor de crisis waarvan sprake is, als... de revolutie opvat. Dergelijke "vergissingen", om ons parlementair uit te drukken, natuurlijk steeds ten gunste van de meest huiveringwekkende opvatting, passeerden maar al te veel "geleerden", die Marx lazen—of ook niet lazen—en citeerden.
  2. Intusschen is, sinds Kautsky dit schreef, weder een periode van bloei ingetreden, die nog aanhoudt.Vertaler.