Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/163

Deze pagina is gevalideerd

149

onzer kinderboekjes onderscheiden zij zich slechts doordat zij vervelender zijn.[1]

Het is altijd de oude geschiedenis van den braven, vlijtigen en matigen arbeider die kapitalist werd en van de luilakkende vlegels die al hun have en goed erdoor brachten en tot straf voortaan in alle eeuwigheid met hun kinderen en kindskinderen voor de braven en hun nakomelingen in het zweet huns aanschijns moeten zwoegen,

Anders ziet de oorspronkelijke accumulatie er uit, als wij de geschiedenis van Europa sedert de 14e eeuw doorvorschen. Zij geeft ons twee kanten te zien; slechts één daarvan is in de kringen van het volk bekend geworden door de liberale geschiedschrijvers.

Het industriëele kapitaal kon niet ontstaan zonder vrije arbeiders, arbeiders die in geen toestand van lijfeigenschap, horigheid of gildedwang verkeerden. Het had de vrijheid der productie noodig tegenover de banden van het feodalisme, het moest zich bevrijden van de voogdij der feodale heeren. Uit dit oogpunt is de strijd van het opkomend kapitalisme een strijd tegen dwang en voorrechten, een strijd voor vrijheid en gelijkheid.

Deze kant der geschiedenis is het die door de letterkundige pleitbezorgers der burgerklasse steeds en steeds weer aan het volk vertoond wordt. Het is niet onze bedoeling iets af te doen aan de beteekenis van dezen strijd, allerminst thans, nu de bourgeoisie zelve haar verleden begint te verloochenen. Maar om dezen trotschen en schitterenden kant der geschiedenis mag men hare keerzijde niet vergeten: het ontstaan van het proletariaat en het kapitaal zelf. Op dezen kant is nog niet volledig licht geworpen. Marx heeft het in zijn "Kapital" echter grondig gedaan met betrekking tot één land, Engeland, het moederland der kapitalistische voortbrengingswijze, het eenige land waarin de oorspronkelijke accumulatie in haar klassieken vorm is opgetreden. Eenige aanduidingen omtrent de bedoelde toestanden vindt men ook in de "Ellende der Wijsbegeerte", hoofdstuk II, § 2, bl. 121.

De oorspronkelijke ontwikkeling in Duitschland is jammer genoeg slechts onvolkomen na te wijzen, aangezien zij door de verlegging der handelswegen naar het Oosten uit het bekken der Middellandsche Zee in dat van den Atlantischen Oceaan, en voorts door den dertigjarigen oorlog en het eeuwenlang verdringen van Duitschland van de wereldmarkt tegengehouden werd.

De grootste hinderpaal die het ontkiemend kapitaal ontmoette, was naast de gilde-organisatie in de steden het gemeenschappelijk grondbezit


  1. Men hoore bijv. Roscher: "Denken wij ons een visschersvolk zonder particulier grondbezit en kapitaal, dat naakt in holen woont en zich voedt met zeevisschen die, bij eb in strandplassen achtergebleven, met de enkele hand gevangen worden. Wij denken ons dat alle arbeiders hier gelijk zijn en ieder dagelijks 3 visschen zoowel vangt als verteert. Nu beperkt een verstandig man 100 dagen lang zijn verbruik tot 2 visschen per dag en benuttigt den derwijze verzamelden voorraad van 100 visschen om 50 dagen lang zijn geheele arbeidskracht aan te wenden tot het vervaardigen van een boot en een vischnet. Met behulp van dit kapitaal vangt hij voortaan 30 visschen per dag." ("Grundzüge der Nationalökonomie," Stuttgart 1874, I, bl. 423.)