HOOFDSTUK 1.
DE WAAR.
Wat Marx zich voornam in zijn "Kapital" te doorgronden, was de kapitalistische productiewijze, die de thans heerschende is. Hij houdt zich in het werk niet bezig met de natuurwetten, die aan het voortbrengingsproces ten grondslag liggen; deze op te sporen behoort tot de taak van werktuigkunde en scheikunde, niet van de staathuishoudkunde. Hij stelt zich anderzijds niet tot taak, slechts die vormen der voortbrenging te doorgronden, die aan alle volken gemeen zijn, daar zulk een onderzoek voor het grootste deel slechts gemeenplaatsen aan den dag zou kunnen brengen, zooals bijvoorbeeld deze, dat de mensch, om te kunnen produceeren, steeds werktuigen, grond en levensmiddelen noodig heeft; Marx onderzoekt veeleer de bewegingswetten van een bepaalden vorm van maatschappelijk produceeren, die aan een bepaalden tijd (de laatste eeuwen) en bepaalde volken (de europeesche of uit Europa afkomstige; in den laatsten tijd begint zich deze onze productiewijze ook bij andere volken in te burgeren, bijv. bij de Japanners en Hindoes) eigen is. Deze thans heerschende productiewijze, de kapitalistische, wier kenmerken wij nog nader zullen leeren kennen, ís van andere productiewijzen streng gescheiden, bijv. van de feodale gelijk zij in Europa in de middeleeuwen heerschte, of de oorspronkelijk communistische, gelijk zij op den drempel der ontwikkeling van alle volken staat.
Beschouwen wij de huidige maatschappij, dan zien wij, dat haar rijkdom uit waren bestaat. Een waar is een arbeidsproduct dat niet voor het eigen gebruik, hetzij van den producent, hetzij van met hem verbonden menschen, voortgebracht is, doch ten behoeve van den ruil met andere producten. Het zijn dus niet natuurlijke, doch maatschappelijke eigenschappen, die een product tot waar maken. Een voorbeeld zal dit duidelijk maken. Het garen, dat een meisje in een primitieve boerenfamilie uit vlas spint, opdat daarvan